De levenscyclus van de eikenprocessierups

De eikenprocessierups is de larve van de eikenprocessievlinder. De eikenprocessievlinder kent één complete levenscyclus per jaar. Eikenprocessierupsen vervellen vijf maal voordat ze verpoppen. Gedurende een periode van ongeveer drie maanden vanaf het uitkomen van het blad van de eik eet de eikenprocessierups hiervan en ontstaan de levensfasen waarbinnen de brandharen worden gevormd die overlast veroorzaken. In deze paragraaf wordt de levenscyclus van de eikenprocessierups en –vlinder beschreven vanaf de afzet van de eipakketten tot en met het uitvliegen van de vlinders.

Eipakket

Een vrouwtje zet 250 tot 300 eitjes af; dit gebeurt in één langwerpig eipakket. Veel vrouwtjes zetten hun eitjes af binnen enkele honderden meters tot een paar kilometer van de plek waar ze uit de pop gekropen zijn. In sommige gevallen wordt een klein deel niet in de directe omgeving maar op een grotere afstand afgezet. Dat kan zeker tot 10 kilometer verderop zijn en geholpen door de wind soms nog verder. De eitjes worden doorgaans afgezet op één- en tweejarige takken in het bovenste deel van de kroon van een eik. Soms ook op dikkere takken en soms ook op de dunnere stam. Periodes van regen tijdens de vluchtperiode bemoeilijken de verspreiding en kunnen leiden tot een concentratie van ei-afzet binnen het nestgebied. De ei-afzet vindt plaats vanaf het moment dat de vlinders vliegen, doorgaans van juli tot en met september met de grootste vlucht begin augustus.

Uitgekomen eitjes van de eikenprocessierups (Bron: Arnold van Vliet)

Ei-uitkomst

De eitjes overwinteren, zijn vorstbestendig, kunnen tot meer dan 20 graden vorst verdragen, en komen in het voorjaar uit. Meestal begin april. In een warm voorjaar kunnen de rupsen al eind maart uit hun eitjes kruipen. In het zuidelijk deel van Nederland komen ze gemiddeld genomen 1 tot 2 dagen eerder uit dan in het noorden. De pas uitgekomen eikenprocessierupsen zijn oranje van kleur en sterk behaard met zwarte haren. Meteen na de uitkomst, nadat ze andere rupsen mee uit het eitje hebben geholpen, gaan ze in processie op zoek naar voedsel, het blad van de eik. De rupsen kruipen meestal uit het ei voor het uitlopen van het blad van de eik. Ze kunnen enige weken overleven door in en aan de knoppen te vreten en in een rusttoestand te wachten tot het moment waarop de knoppen gaan uitlopen en het blad zich gaat ontplooien. De jonge larven kunnen perioden met lichte vorst en zonder voedsel (geen uitgebotte bladknoppen van eik) goed doorstaan (Meurisse et al. 2012).

In sommige gevallen komen de eipakketjes niet allemaal tegelijk uit. Er kan zelfs drie weken verstrijken tussen de eerste en de laatste uitkomst (Wagenhoff et al. 2013). Hier is nog meer onderzoek naar nodig om te kunnen bepalen in welke mate dit voorkomt. Het lijkt nu slechts incidenteel het geval te zijn.

Eerste larvestadium eikenprocessierups (Bron: Silvia Hellingman)

Rups

Vanaf het moment dat de voedselbron, het eikenblad, volop aanwezig is en daarmee ook voldoende voedsel, groeien de oranje rupsen als ‘kool’ en gaan ze vervellen. Vervellen is noodzakelijk aangezien de huid beperkt meegroeit en de verdere ontwikkeling in de weg zou staan. De vervellingsfasen die rupsen doorlopen worden als larvale stadia aangeduid. Zo wordt de eerste levensfase aangeduid met L1 en uiteindelijk na 5 vervellingen spreken we over L6. Nadat de eerste vervelling is gepasseerd verkeren de rupsen in het 2de larvestadium, L2. De rupsen zijn dan grijs van kleur met een zwarte kop en een zwarte streep over de rug. Op de rug staan nu lange witte haren, lichaamsharen, deze uiterlijke kenmerken blijven ze vanaf L2 behouden. In deze fase hebben de eikenprocessierupsen nog geen brandharen die de overlast bezorgen. Naarmate de rupsen tegen het eind van hun vervellingsfase komen verkleuren ze naar bruin en worden ze minder beweeglijk.

Tweede larvestadium eikenprocessierups (Bron: Silvia Hellingman)

3e larvestadium

De eerst brandharen ontstaan als ze in het 3e larvestadium, L3, terecht zijn gekomen. Er bevinden zich weinig brandharen op de rupsen, omdat het nog kleine rupsen zijn met een lengte van maximaal 1,5 cm en er is dan nog geen sprake van overlast. De rupsen zijn net als in fase L2 donkergrijs met witte haren. In deze fase maken ze nog geen nesten. Kenmerkend voor deze fase is dat de eerste vraatschade voor het getrainde oog zichtbaar is. Eikenprocessierupsen eten selectief van het blad en vreten vooral het bladmoes op. De bladnerven en -steel blijven gespaard: het blad wordt geskeletteerd.

Derde larvestadium eikenprocessierups (Bron: Silvia Hellingman)

4e larvestadium

Zodra ze in het 4e larvestadium, L4, terecht zijn gekomen, ontstaan grotere hoeveelheden brandharen die voor irritaties kunnen zorgen. De kleur van de rupsen is dan grijsgroen met een lichte zone aan weerszijden van hun lijf. Op de rug zijn kleine oranje stippels zichtbaar. Ze hebben lange witte lichaamsharen (tot wel 10 mm). De brandharen zijn gegroepeerd in borstels, op de rug van de rupsen. De lengte van de brandharen varieert van 100 micron (0,1 mm) tot maximaal 300 micron (0,3 mm) (Fenk et al. 2007). De diameter van de brandharen varieert tot 20 micron. Ze zijn hol, gevuld met een eiwit, thaumetopoeïne, en voorzien van weerhaakjes. De brandharen zijn het belangrijkste verdedigingswapen van de rupsen. Bij verstoring schieten ze de brandharen af.

Vierde larvestadium eikenprocessierups (Bron: Silvia Hellingman)

5e larvestadium

Vanaf dit stadium verzamelen de rupsen zich om hun nesten te maken. De nesten worden van spinsel gemaakt en kunnen onder takken, takoksels, op de stam, maar ook laag aan de stamvoet van de eiken gevonden worden. Nadat de rupsen hun nesten hebben gemaakt zullen ze meestal in deze nesten blijven tot aan hun verpopping. Ze verlaten de nesten ’s nachts en gaan, vaak geleid door een spinseldraad, in processie op zoek naar voedsel. Bij het ochtendgloren keren ze terug in de nesten. Sinds 2018 is opgemerkt dat het kenmerkende nestelgedrag onder invloed van hoge temperaturen langer op zich kan laten wachten, waarbij onrustig gedrag over de stam wordt gezien met vaak ook veel lage nesten. In de nesten verzamelen de rupsen hun uitwerpselen en blijven ook de vervellingen achter. Let op: in de nesten zijn geen eitjes aanwezig; de aanwezige uitwerpselen kunnen hiermee worden verward. In deze nesten vervellen ze naar het 5e en 6e larvestadium. Soms kan het ook gebeuren dat ze al in het 5e larvestadium gaan verpoppen.

Vijfde larvestadium eikenprocessierups (Bron: Silvia Hellingman)

6e larvestadium

Gedurende een vroege hittegolf (juni) kunnen de rupsen in bomen die weinig beschutting bieden, de nesten in de bomen verlaten en grondnesten gaan vormen. Dit gebeurt op het moment dat de temperatuur tot boven de 32˚C oploopt.

De rupsen in het laatste stadium kunnen een lengte bereiken van ca. 3 cm. De rupsen leven altijd in groepen. Een nest met een formaat van een tennisbal bevat ongeveer 250 rupsen, overeenkomend met één in de boom afgezet eipakket. Een voetbalformaat nest komt voort uit rupsen van meerdere eipakketten die zich verzameld hebben en gezamenlijk een nest vormen. Hierin kunnen wel meer dan 1.000 rupsen zitten. Bij nog grotere verzamelingen van rupsen in dezelfde boom ontstaat vaak een combinatie van grote nesten en dekens met rupsen op de stam en takken. Dit is een indicatie van een grote plaagdruk en bijna altijd is er dan ook sprake van ontbladering van delen van de kroon of soms zelfs van geheel ontbladerde kronen. Alle larvale stadia samen duren doorgaans drie maanden, van april tot en met juni. Warm weer kan de ontwikkeling flink bespoedigen; koude en natte omstandigheden kunnen de ontwikkeling sterk vertragen.

Gesloten nest zesde larvestadium eikenprocessierups (Bron: Silvia Hellingman)

Grondnesten

Doorgaans wordt een nest in de bomen gevormd. Er zijn echter omstandigheden die leiden tot het verlaten van de boomnesten. Dan gaan de eikenprocessierupsen de grond opzoeken en vormen soms grondnesten. Rupsen die in de grond verpopt zijn kunnen eveneens meerdere jaren in de grond verblijven. De poppen zijn goed ingepakt in waterafstotende cocons. Het fenomeen van het verlaten van nesten en in de grond trekken moet nog nader onderzocht worden om te kunnen bepalen in hoeverre dat dit substantieel is en van invloed kan zijn op beheermaatregelen. Met de kennis van 2019 zijn de omstandigheden waarbij eikenprocessierupsen de grond in kunnen trekken de volgende:

1. Beschutting

Hele dunne eiken, vrijstaande halfwasbomen en hoog opgesnoeide bomen bieden weinig beschutting. Eikenprocessierupsen kunnen maximaal een nesttemperatuur van 32 graden verdragen.

2. Overbevolking

Indien door grote populatiedruk voedseltekorten dreigen zal een deel van de rupsen de bomen verlaten en de grond opzoeken. Ze kunnen in de grond verblijven tot de tweede uitloop van de eiken of het daaropvolgende jaar uitkomen. Dit fenomeen wordt diapauze genoemd.

3. Predatie

In een omgeving waar ze massaal worden aangevallen door parasieten en predatoren kan dit eveneens leiden tot het vertrek van de rupsen naar de bodem. Dit is een beschermingsmechanisme. Hoelang ze dan in de bodem verblijven is niet exact bekend. Uit onderzoek is gebleken dat dit tot wel tenminste 2 jaar kan zijn.

4. Geschikte bodem

Een sterk verharde omgeving, zoals boomspiegels in de stedelijke omgeving, beperken de mogelijkheid om in de bodem grondnesten te maken. Open bodems daarentegen zijn wel geschikt voor het vormen van grondnesten.

Onderkant van een nest met poppen en uitwerpselen (kleine bolletjes) (Bron: Silvia Hellingman)

Grondnest eikenprocessierups

Soms is een nest in de grond aan de bovenkant afgedekt met spinsel dat half tegen de stam van de boom aan zit. In de grond zelf wordt door de rupsen geen spinsel gemaakt. De ondersoort T.processionea subspecies pseudosolitaria die in het Midden-Oosten en Zuid-Oost Europa voorkomt, maakt ook grondnesten, evenals de dennenprocessierups, T. pityocampa. Voor de eikenprocessierups geldt dat in 1968 reeds is aangetoond dat de rupsen tenminste 2 jaar in verlengde diapauze kunnen verblijven (Dissescu and Ceianu 1968).

Grondnest eikenprocessierups (Bron: Arnold van Vliet)

Vlinder

Zodra gaten ontstaan aan de bovenzijde van de nesten zijn de eerste vlinders uitgevlogen. Het moment van uitkomst van de vlinders hangt af van de temperatuurontwikkeling in voorjaar en zomer. Meestal zijn de eerste vlinders al in derde week van juli waar te nemen. De vluchten kunnen tot medio september duren waarbij de grootste vlucht meestal begin augustus plaatsvindt. Het moment van de dag dat de vlinders uitvliegen is meestal het begin van de avond.

Eikenprocessievlinder (Bron: https://www.vlinderstichting.nl/vlinders/overzicht-vlinders/details-vlinder/eikenprocessierups)

Eikenprocessievlinder

Eikenprocessievlinders zijn nachtvlinders en komen op licht af. Een eikenprocessievlinder heeft geen brandharen. Wel kunnen er kort na het uitvliegen nog enkele oude brandharen uit het nest aan de vlinder hangen. Op de bruinachtige geelgrijze voorvleugel bevinden zich enkele zwartachtige, naar binnen toe versmallende dwarslijnen en een kleine onduidelijke middenstip in de vorm van een komma. De vleugelwortel is altijd opvallend lichter gekleurd . De dwarslijnen en banden op de voorvleugel variëren sterk in kleur en intensiteit. De vlinders hebben geen monddelen en nemen geen nectar op. Vrouwtjes zenden een sexlokstof, feromoon, uit om mannetje te lokken om bevrucht te worden. Vrouwtjes vliegen meestal niet ver maar kunnen zich tot 5 kilometer verspreiden en zetten hun eitjes in pakketten af, meestal in de kruin van eiken. Mannetjes kunnen tot wel 10 kilometer afstand geraken, weersomstandigheden (met name wind) kunnen deze afstand sterk beïnvloeden. Soms hopen populaties op vlak voor grote barrières, zoals rivieren, meren of snelwegen. De eikenprocessievlinder sterft na enkele dagen. Dan zijn de eitjes inmiddels afgezet en daarmee is de levenscyclus rond.

Processierupsen

Zoekt u een partner voor het bestrijden van eikenprocessierupsen?

Boomverzorging

Is uw boom aan verzorging toe?

Menu